De eerste dag vrijwilligersschool is achter de kiezen. Op 9 mei was ik één van het dik dozijn mensen dat opgeleid wil worden tot een luisterend oor, om het leed van zieke mensen en hun naasten te verzachten.
Ik ben stevig omver geblazen.
Ik verwachtte een homogene groep van gelijkgestemden, dacht mezelf in anderen te zullen herkennen. En kwam terecht tussen verschillende personaliteiten, mannen en vrouwen, van alle leeftijden. De standaard aspirant-vrijwilliger – zo dacht ik – is een zichzelf wegcijferend persoon, die perfect aanvoelt wanneer er gepraat of gezwegen moet worden en zich vlot weet uit te drukken, die in staat is te incasseren en bestand tegen miserie. Dat ik zelf niet helemaal aan die beschrijving voldoe, dat had ik al door en min of meer aanvaard. Maar dat op eerste aanvoelen niemand eraan voldoet, daar schrok ik even van. Ik moest mijn beeld van de vrijwilliger bijstellen, en wel heel grondig. Mij lijkt intussen dat er geen standaard beeld bestaat. De vrijwilliger, het is geen typetje. Eender welk mens met dat willetje extra en een beetje tijd teveel, komt in aanmerking.
Zoals dat overal wel gaat, vertelden sommigen relaxter en uitvoeriger dan anderen hun eigen verhaal. In zo een cursus wordt daar namelijk naar gevraagd, het wordt verwacht ervaringen te delen. En sommigen hebben de gave bij een eerste kennismaking meteen een stuk diepste zelf te tonen. Bewonderenswaardig vind ik dat, overdonderend. Mij lukt dat niet zonder gewenning of een stevige portie zenuwen.
Beangstigend vind ik het tegelijk. Want wat als het een verpakte schreeuw om aandacht is, iets exhibitionistisch, een vorm van zelfbeklag? Hoe zou een zieke zich voelen bij het bezoek van iemand die vooral zichzelf graag hoort praten?
Beangstigend ook op een andere manier: omdat ik me groen voel bij deze verhalen van mensen die aan het ziekbed stonden van hun geliefde, of er zelf hebben ingelegen. Ik voel me een beetje een indringer, een pottenkijker. Hier zit ik met mijn luisterbereidheid en vermoeden van emphatisch vermogen, met mijn persoonlijke ervaringen rond afscheid en verdriet. Maar heb ik daarmee voldoende te bieden aan een kankerpatiënt of zijn naaste? Heb ik het recht te geloven dat ik hoop, licht en troost zou kunnen brengen, gewoon door wie ik geworden ben?
6 uurtjes worskhop – inclusief middagpauze dan nog – ik dacht dat het een makkie ging worden. Maar die uren reflecteren en praten hebben hun doel niet gemist, ik ben – op z’n zachtst gezegd – een beetje van mijn melk.
Wat ook te maken heeft met m’n verjaardag die eraan komt. Mijn dag! De hoop vertroeteld te zullen worden, de vrees dat de dag als een doordeweekse zal voorbijgaan, wat eigenlijk ook prima is. De ontgoocheling op voorhand, en bovenal ontgoocheld in mezelf. Zie mij plat hunkeren naar mijn persoonlijke portie aandacht …