Het is zover, de nieuwe start op vrijdag 2 september. Na alle gevolgde opleidingen ben ik er officieel klaar voor: een “permanentie” gaan doen bij ernstig zieke kinderen. Op de vraag van velen wat zoiets inhoudt, kan ik niet veel antwoorden, ik weet het zelf ook niet zo goed. Het wordt vast iets in de zin van luisteren, spelen, tijd spenderen, er gewoon zijn. Dat klinkt doenbaar, we gaan dat doen.
Ik wil er ietwat voorbereid aan beginnen en vraag daags tevoren aan m’n dochters om in hun boekenkast te duiken en me een mini-selectie mee te geven. Ik wil graag iets meenemen van hen, van hier thuis, naar de zieke kinderen ginder. Ze keuren en kiezen met volle overgave, en ik kan hun warme steun zeker gebruiken …
Om 9 uur volg ik de briefing met de leerkrachten van de ziekenhuisschool. Het gaat er jolig aan toe. Ik had meer sérieux verwacht maar ben stiekem enorm opgelucht dat er gelachen kan en mag worden.
Na de briefing volgt nog een persoonlijke uitleg en rondleiding, en dan is het 10 uur. Ik heb een lijstje met kamernummers, namen, leeftijden, omstandigheid en ik heb totaal geen idee waar te beginnen. Of bij wie, en hoe. Ik begin te wikken en te wegen, gun mezelf eerst nog een kopje koffie en ga met verhoogde hartslag door de gangen dwalen. In de kamer die ik binnen wil is mama aan de telefoon, in een andere wat veel volk aanwezig. Dan weer wikken en wegen waarheen. Tot ik voorbij de speelkamer kom en er een mama met haar zoontje aantref. Ik stel me voor, er volgt een voorzichtig gesprekje. Mattis heeft wel zin in spelen met mij, we rollen het balletje van de sjotterkas over en weer naar elkaar, mama schuifelt mee door de kamer terwijl ze het infuus van haar zoontje vasthoudt. Tussen het spelen door wordt er wat gepraat, of is het even stil. Een ander spelletje spelen wil Mattis niet, een boek lezen ook niet. Balletje rollen, balletje zoeken. Ik kondig mijn vertrek aan, om naar een ander kindje te kunnen gaan. Nog drie keer, zeg ik, en die drie keer blijft het balletje heel lang weg, het is plots onvindbaar zoek, helemaal naar de andere kant weggerold …
Het ijs is gebroken, ik heb mezelf en een beetje durf gevonden. Gewapend met 2 van de boeken die ik meekreeg stap ik de kamer van Julian binnen, ontsmet correct m’n handen, zet een masker op en maak kennis met mama en zoon. Julian heeft wel interesse in een boek en kiest het kleinste, over het konijn Rikki en z’n vriendjes. Hij begint spontaan zelf te lezen, z’n mama fleurt er helemaal van op. Het is eens wat anders dan een computerspelletje! En hij leest erg goed, na slechts 3 maanden eerste leerjaar achter de kiezen. Na enkele minuten gebaart ze dat ze eventjes iets gaat zoeken, ik blijf bij Julian die rustig verder leest. Mama komt weer binnen met een teruggevonden kop, en als ze vaststelt dat alles prima verloopt en ik nog blijf zitten, verdwijnt ze weer voor heet water. Ik hoor haar in de gang trots aan de verpleging verkondigen dat hij zo goed aan het lezen is. Dit voelt prima!
Als het boekje uit is, wil hij weer een spelletje op de GSM spelen maar weigert om eerst een vraag op het scherm correct te lezen en in te vullen. Mama en zoon in een conflict, ik denk dat het tijd is om weer verder te gaan. Een volgende keer kom ik nog eens terug, wil je dan opnieuw lezen? Neen, volgende keer kiest hij voor een spelletje.
En daar sta ik weer in de halfduistere gang. Om mijn lijst te kunnen lezen en iets te noteren wil ik het licht van de verpleegruimte opzoeken. Makkelijker gezegd dan gedaan, in dit kluwen van gangen vind ik mijn weg absoluut niet. Ik wandel weg en weer, kom alles 2 keer tegen alvorens de plek te vinden die ik zocht. Dat gaat zo de hele tijd. Volgende keer breng ik mijn stappenteller mee. Of een bril 🙂
Maar goed, de wandelingetjes helpen me ook om even te ademen (figuurlijk dan) en weer ‘op te laden’ voor het volgende bezoek. En ik word een geziene figuur op de afdeling, de poetsvrouw heeft gauw genoeg geamuseerd in de gaten dat ik alweer op de dool ben.
In de gangen ontmoet ik nog een jongetje uit het eerste leerjaar, die net in de klas het woordje ‘ik’ heeft geleerd, en voor wie ik een volgende keer graag wil voorlezen!
Na een vroege middagpauze ga ik langs bij Laetitia en haar zonnige mama. Terwijl Laetitia een filmpje kijkt op een tablet, voeren wij een aardig gesprek. Laetitia kleurt, schildert en knutselt graag. Daar ga ik dus volgende keer aan denken.
Daarna ga ik graag kennismaken met Stijn. Dat is andere koek. Niet dat ik in andere kamers het hoge woord gevoerd zou hebben, maar hier voel ik me wel even met m’n mond vol tanden staan. Een jongen van 13 die kortgeleden erg ziek is geworden. Hij en zijn mama hebben zich er nog geen draai in gevonden. En ik ook niet in deze rol. Ik leer dat de vraag ‘hoe gaat het?’ in een situatie als deze wel vriendelijk en beleefd is maar tegelijk schrijnend zinloos. Het gaat niet goed dus, maar het is wel een goede dag, na een slechte pijnlijke nacht.
Het wordt een haperend gesprekje, een beetje op de vlakte. Met het opvallende verschil dat de zieke zelf helemaal mee aanwezig is in de babbel. Helemaal anders dan bij een kleuter, maar ontzettend boeiend. Ik durf nog weinig vragen te stellen. Ik bewonder zijn knuffel, en dat hij dat zelf ‘cool’ vindt. Dat beaam ik, een knuffel is cool. Want een dertienjarige jongen die z’n emoties durft tonen door zich weer openlijk aan z’n knuffel vast te klampen, die vind ik megacool. Een volgende keer wil hij wel eens graag monopoly spelen, ik beloof om iets in die aard mee te brengen.
Antony is hier voor één dag, om een behandeling te krijgen. Er is dus al een heel verhaal te vertellen en daar krijg ik van zijn mama een stukje van te horen. De haren beginnen erg uit te vallen, dat doet hen beiden pijn. TV kijken is zijn voorrecht als hij in het ziekenhuis is, thuis mag dat overdag niet. Maar als de film gedaan is en hij meer interesse krijgt in de omgeving, probeer ik toch eens of hij zin heeft in een spelletje of een verhaal? Ze hebben zelf vier-op-een-rij bij, en daar gaan we mee aan de slag. Zonder echte regels, de regel is dat ik mijn gele schijfjes zet waar hij ze wil hebben. Voor vandaag leg ik me erbij neer maar volgende keer wil ik winnen! 🙂 Ook hier zorgt het bezoek voor wat ontspanning voor mama, die haar sudoku verder invult. Na het ‘nog één keer’ spelletje neem ik afscheid. Het is dan voorbij twee uur en mijn dienst zit er voor vandaag op.
Ik leerde kinderen en ouders kennen, een situatie, een verpleegeenheid, een team, ik maakte kennis met de rol die ik zou kunnen spelen en zocht hoe ik dat zou aanpakken. Ik zag nu al hoe verschillend mensen en verhalen zijn. Ik mocht getuige zijn van kleine goede nieuwsjes: yes, hij mag vandaag chemo krijgen en dus mogen we over drie uur naar huis. Joepi de koorts is weg en daaag wij zijn hier weg!
Dan ben ik zelf weer weg. Moe en helemaal warmgedraaid. Had duidelijk de foute kleren aangedaan, te warm. Thuis de douche in. En eventjes een weekend bekomen, alles draait nog stevig door in mijn hoofd.
Ik kijk uit naar het vervolg. Er is nog heel wat werk aan de winkel, onze taak moet vorm krijgen. Een eigen lokaaltje misschien, een kast, materiaal, mogelijkheden, een functie krijgen. Een atelier zou leuk kunnen zijn. Iets creatiefs kunnen doen, knutselen, koken, … Kunnen we complementair zijn aan de ziekenhuisschool?
Qua gevoel zou ik morgen al terug willen langsgaan, even kijken hoe het gaat met Stijn en de anderen. Een halve dag per week lijkt me op dit moment weinig, en vooral (te) veel tijd tussenin. Kinderen die er 3 weken opgenomen zijn zal ik maximum 3 keer zien. Dat lijkt weinig voor zo een lange opname. In een ander systeem, zonder vaste (lage) frequentie per week, zou dat anders kunnen zijn, maar dat is allicht moeilijk haalbaar.
Ik begin aan een week vol andere taken, stel intussen een koffertje samen met beloofd spelmateriaal, en zal vrijdag met nieuwe energie naar de kinderafdeling trekken!