Een eerste maand verder

De maand september ging supersnel voorbij. Bij die eerste kennismaking in het kinderziekenhuis, kwamen intussen al 5 bezoekjes bij.

Op vrijdag naar de genezende kanjers van kinderen, ik begin er hoe langer hoe meer naar uit te kijken. De laatste werkdag krijgt een heel aparte invulling en geeft glans aan mijn weekend. Of de week nu rustig was of druk, makkelijk of lastig, daarna komt steeds DE vrijdag en dan is het weekend.

Op vrijdag ben ik de ‘spelletjesmevrouw’ zoals Arthur A me noemde. Drie weken heb ik hem een bezoekje gebracht om wat afleiding te brengen, week na week zag ik hem opklaren. En toen was hij weg. Dag pientere Arthur!
Zo ook Emma, 3 weken, telkens een ander spelletje, en nu onderweg naar huis. Dààg vrolijke Emma. Maak er een leuk weekend van!
Bij de grotere Chérine bracht ik eens zowat de helft van m’n dag door, ze genoot duidelijk van gezelschap, een babbel, een spel, een stukje tekening.
In de speelkamer waaien kinderen aan. Of ik haal ze er naartoe. De schattige Mattis, met z’n drie jaren nog weinig spraakvaardig, maar alles aan hem verraadt heerlijk veel fantasie en humor. Balletje rollen was het de eerste keer, op mijn eerste dag, het allereerste contact. Vandaag een uurtje pret met vormpjes, dierendomino en wascokrijtjes.

Op vrijdag maak ik tijd voor babbels, met de mama van Laetitia bijvoorbeeld, die haar behandeling steeds op vrijdag krijgt. Die babbel pept mijzelf allicht het meeste op, geef ik graag toe. Prachtig om te zien hoe veerkrachtig mama’s van zieke kinderen kunnen zijn. Het is geruststellend voor een beginneling als mezelf.
Babbels met de mama van Emma, zelf ook ziek, ongeneeslijk ziek maar hopelijk stabiel. Blijdschap om haar dochter, verdriet om zichzelf, moed en levenslust. Aandoenlijk.

Vrijdag is ook de dag van de kleurtjes: ik bereidde inkleurtekeningen voor, 2 grote tekeningen in kleinere stukjes opgedeeld. Zodat kinderen uit verschillende kamers samen kunnen werken aan één groter geheel. Elk kleuren ze een klein stukje in. De groteren kiezen meestal voor een stuk uit de abstracte 25-delige tekening, de kleintjes kiezen een stukje ‘behangpapier’ met bloemetjes. Dat kleuren ze heel enthousiast in. Tenminste als ik bij hen kom zitten. Want toekijken en babbelen horen erbij! Het blijft daarom bij één stukje per week, heb ik gemerkt. Ik kies zelf wie ik die week laat kleuren, als die er zin in heeft tenminste. Iemand die ik al meermaals zag, iemand die wat ingevulde tijd kan gebruiken, … het specialleke van de week.

Hoe vrijdag zal verlopen is steeds weer een verrassing. Behalve de vergadering om 9 uur en de lunch met de vrijwilligers in het personeelsrestaurant. Tussendoor gaat altijd anders. Wie zal er nog altijd zijn, en hoe gaat het intussen? Wie is nieuw, wie is er opnieuw? Wie komt langs voor een behandeling, welk kind is er met of net zonder begeleiding?
Stijn heb ik niet meer te pakken gekregen. Hij was al na twee weken naar huis, en toen hij er nadien terug was, ging ik langs maar lag hij te slapen. Arthur B uit Congo zal lang in het ziekenhuis verblijven, ik ga er nog veel Nederlands mee oefenen. Laetitia, Toon, Mattis, Rosalie, … komen vaak weer terug voor een dag of wat langer. Tot ze genezen zijn van kanker. Elke week nieuwe en ook vertrouwde gezichtjes. Leuk om kinderen terug te zien, altijd mee hopen dat ze héél snel nooit meer hoeven te komen.

Op vrijdag beland ik met m’n voeten op de grond. Kom ik in een afdeling waar werelden door elkaar lopen. Joelende kinderen, dokters, een school. Een overdonderend grote familie op één kamer, een mishandelde baby alleen in een andere. Een vluchteling, pleegkind, kleinkind, overbeschermd kind, achtergelaten kind, gewoon kind. Elke kamer een verhaal, een extensie van een gezin, of afdruk van het gezinsloze leven buiten deze muren. Vele ver-van-mijn-bed problemen in compact formaat in ziekenhuiskamers gepropt. En in deze kamers stap ik binnen. Hier en daar, waar ik denk iets te kunnen bieden, waar ik hoop mezelf comfortabel genoeg bij te voelen, doen wat ik kan. Steeds minder aarzelend, relaxter, met een groeiend vertrouwen dat de simpele tijd die ik te bieden heb harten verwarmt.

Na zo’n vrijdag komt het weekend, welverdiend.

Kennismaking

Het is zover, de nieuwe start op vrijdag 2 september. Na alle gevolgde opleidingen ben ik er officieel klaar voor: een “permanentie” gaan doen bij ernstig zieke kinderen. Op de vraag van velen wat zoiets inhoudt, kan ik niet veel antwoorden, ik weet het zelf ook niet zo goed. Het wordt vast iets in de zin van luisteren, spelen, tijd spenderen, er gewoon zijn. Dat klinkt doenbaar, we gaan dat doen.

Ik wil er ietwat voorbereid aan beginnen en vraag daags tevoren aan m’n dochters om in hun boekenkast te duiken en me een mini-selectie mee te geven. Ik wil graag iets meenemen van hen, van hier thuis, naar de zieke kinderen ginder. Ze keuren en kiezen met volle overgave, en ik kan hun warme steun zeker gebruiken …

Om 9 uur volg ik de briefing met de leerkrachten van de ziekenhuisschool. Het gaat er jolig aan toe. Ik had meer sérieux verwacht maar ben stiekem enorm opgelucht dat er gelachen kan en mag worden.

Na de briefing volgt nog een persoonlijke uitleg en rondleiding, en dan is het 10 uur. Ik heb een lijstje met kamernummers, namen, leeftijden, omstandigheid en ik heb totaal geen idee waar te beginnen. Of bij wie, en hoe. Ik begin te wikken en te wegen, gun mezelf eerst nog een kopje koffie en ga met verhoogde hartslag door de gangen dwalen. In de kamer die ik binnen wil is mama aan de telefoon, in een andere wat veel volk aanwezig. Dan weer wikken en wegen waarheen. Tot ik voorbij de speelkamer kom en er een mama met haar zoontje aantref. Ik stel me voor, er volgt een voorzichtig gesprekje. Mattis heeft wel zin in spelen met mij, we rollen het balletje van de sjotterkas over en weer naar elkaar, mama schuifelt mee door de kamer terwijl ze het infuus van haar zoontje vasthoudt. Tussen het spelen door wordt er wat gepraat, of is het even stil. Een ander spelletje spelen wil Mattis niet, een boek lezen ook niet. Balletje rollen, balletje zoeken. Ik kondig mijn vertrek aan, om naar een ander kindje te kunnen gaan. Nog drie keer, zeg ik, en die drie keer blijft het balletje heel lang weg, het is plots onvindbaar zoek, helemaal naar de andere kant weggerold …

Het ijs is gebroken, ik heb mezelf en een beetje durf gevonden. Gewapend met 2 van de boeken die ik meekreeg stap ik de kamer van Julian binnen, ontsmet correct m’n handen, zet een masker op en maak kennis met mama en zoon. Julian heeft wel interesse in een boek en kiest het kleinste, over het konijn Rikki en z’n vriendjes. Hij begint spontaan zelf te lezen, z’n mama fleurt er helemaal van op. Het is eens wat anders dan een computerspelletje! En hij leest erg goed, na slechts 3 maanden eerste leerjaar achter de kiezen. Na enkele minuten gebaart ze dat ze eventjes iets gaat zoeken, ik blijf bij Julian die rustig verder leest. Mama komt weer binnen met een teruggevonden kop, en als ze vaststelt dat alles prima verloopt en ik nog blijf zitten, verdwijnt ze weer voor heet water. Ik hoor haar in de gang trots aan de verpleging verkondigen dat hij zo goed aan het lezen is. Dit voelt prima!

Als het boekje uit is, wil hij weer een spelletje op de GSM spelen maar weigert om eerst een vraag op het scherm correct te lezen en in te vullen. Mama en zoon in een conflict, ik denk dat het tijd is om weer verder te gaan. Een volgende keer kom ik nog eens terug, wil je dan opnieuw lezen? Neen, volgende keer kiest hij voor een spelletje.

En daar sta ik weer in de halfduistere gang. Om mijn lijst te kunnen lezen en iets te noteren wil ik het licht van de verpleegruimte opzoeken. Makkelijker gezegd dan gedaan, in dit kluwen van gangen vind ik mijn weg absoluut niet. Ik wandel weg en weer, kom alles 2 keer tegen alvorens de plek te vinden die ik zocht. Dat gaat zo de hele tijd. Volgende keer breng ik mijn stappenteller mee. Of een bril 🙂
Maar goed, de wandelingetjes helpen me ook om even te ademen (figuurlijk dan) en weer ‘op te laden’ voor het volgende bezoek. En ik word een geziene figuur op de afdeling, de poetsvrouw heeft gauw genoeg geamuseerd in de gaten dat ik alweer op de dool ben.

In de gangen ontmoet ik nog een jongetje uit het eerste leerjaar, die net in de klas het woordje ‘ik’ heeft geleerd, en voor wie ik een volgende keer graag wil voorlezen!

Na een vroege middagpauze ga ik langs bij Laetitia en haar zonnige mama. Terwijl Laetitia een filmpje kijkt op een tablet, voeren wij een aardig gesprek. Laetitia kleurt, schildert en knutselt graag. Daar ga ik dus volgende keer aan denken.

Daarna ga ik graag kennismaken met Stijn. Dat is andere koek. Niet dat ik in andere kamers het hoge woord gevoerd zou hebben, maar hier voel ik me wel even met m’n mond vol tanden staan. Een jongen van 13 die kortgeleden erg ziek is geworden. Hij en zijn mama hebben zich er nog geen draai in gevonden. En ik ook niet in deze rol. Ik leer dat de vraag ‘hoe gaat het?’ in een situatie als deze wel vriendelijk en beleefd is maar tegelijk schrijnend zinloos. Het gaat niet goed dus, maar het is wel een goede dag, na een slechte pijnlijke nacht.

Het wordt een haperend gesprekje, een beetje op de vlakte. Met het opvallende verschil  dat de zieke zelf helemaal mee aanwezig is in de babbel. Helemaal anders dan bij een kleuter, maar ontzettend boeiend. Ik durf nog weinig vragen te stellen. Ik bewonder zijn knuffel, en dat hij dat zelf ‘cool’ vindt. Dat beaam ik, een knuffel is cool. Want een dertienjarige jongen die z’n emoties durft tonen door zich weer openlijk aan z’n knuffel vast te klampen, die vind ik megacool. Een volgende keer wil hij wel eens graag monopoly spelen, ik beloof om iets in die aard mee te brengen.

Antony is hier voor één dag, om een behandeling te krijgen. Er is dus al een heel verhaal te vertellen en daar krijg ik van zijn mama een stukje van te horen. De haren beginnen erg uit te vallen, dat doet hen beiden pijn. TV kijken is zijn voorrecht als hij in het ziekenhuis is, thuis mag dat overdag niet. Maar als de film gedaan is en hij meer interesse krijgt in de omgeving, probeer ik toch eens of hij zin heeft in een spelletje of een verhaal? Ze hebben zelf vier-op-een-rij bij, en daar gaan we mee aan de slag. Zonder echte regels, de regel is dat ik mijn gele schijfjes zet waar hij ze wil hebben. Voor vandaag leg ik me erbij neer maar volgende keer wil ik winnen! 🙂 Ook hier zorgt het bezoek voor wat ontspanning voor mama, die haar sudoku verder invult. Na het ‘nog één keer’ spelletje neem ik afscheid. Het is dan voorbij twee uur en mijn dienst zit er voor vandaag op.

Ik leerde kinderen en ouders kennen, een situatie, een verpleegeenheid, een team, ik maakte kennis met de rol die ik zou kunnen spelen en zocht hoe ik dat zou aanpakken. Ik zag nu al hoe verschillend mensen en verhalen zijn. Ik mocht getuige zijn van kleine goede nieuwsjes: yes, hij mag vandaag chemo krijgen en dus mogen we over drie uur naar huis. Joepi de koorts is weg en daaag wij zijn hier weg!

Dan ben ik zelf weer weg. Moe en helemaal warmgedraaid. Had duidelijk de foute kleren aangedaan, te warm. Thuis de douche in. En eventjes een weekend bekomen, alles draait nog stevig door in mijn hoofd.

Ik kijk uit naar het vervolg. Er is nog heel wat werk aan de winkel, onze taak moet vorm krijgen. Een eigen lokaaltje misschien, een kast, materiaal, mogelijkheden, een functie krijgen. Een atelier zou leuk kunnen zijn. Iets creatiefs kunnen doen, knutselen, koken, … Kunnen we complementair zijn aan de ziekenhuisschool?
Qua gevoel zou ik morgen al terug willen langsgaan, even kijken hoe het gaat met Stijn en de anderen. Een halve dag per week lijkt me op dit moment weinig, en vooral (te) veel tijd tussenin. Kinderen die er 3 weken opgenomen zijn zal ik maximum 3 keer zien. Dat lijkt weinig voor zo een lange opname. In een ander systeem, zonder vaste (lage) frequentie per week, zou dat anders kunnen zijn, maar dat is allicht moeilijk haalbaar.

Ik begin aan een week vol andere taken, stel intussen een koffertje samen met beloofd spelmateriaal, en zal vrijdag met nieuwe energie naar de kinderafdeling trekken!

Weer naar school

De eerste dag vrijwilligersschool is achter de kiezen. Op 9 mei was ik één van het dik dozijn mensen dat opgeleid wil worden tot een luisterend oor, om het leed van zieke mensen en hun naasten te verzachten.

Ik ben stevig omver geblazen.

Ik verwachtte een homogene groep van gelijkgestemden, dacht mezelf in anderen te zullen herkennen. En kwam terecht tussen verschillende personaliteiten, mannen en vrouwen, van alle leeftijden. De standaard aspirant-vrijwilliger – zo dacht ik – is een zichzelf wegcijferend persoon, die perfect aanvoelt wanneer er gepraat of gezwegen moet worden en zich vlot weet uit te drukken, die in staat is te incasseren en bestand tegen miserie. Dat ik zelf niet helemaal aan die beschrijving voldoe, dat had ik al door en min of meer aanvaard. Maar dat op eerste aanvoelen niemand eraan voldoet, daar schrok ik even van. Ik moest mijn beeld van de vrijwilliger bijstellen, en wel heel grondig. Mij lijkt intussen dat er geen standaard beeld bestaat. De vrijwilliger, het is geen typetje. Eender welk mens met dat willetje extra en een beetje tijd teveel, komt in aanmerking.

Zoals dat overal wel gaat, vertelden sommigen relaxter en uitvoeriger dan anderen hun eigen verhaal. In zo een cursus wordt daar namelijk naar gevraagd, het wordt verwacht ervaringen te delen. En sommigen hebben de gave bij een eerste kennismaking meteen een stuk diepste zelf te tonen. Bewonderenswaardig vind ik dat, overdonderend. Mij lukt dat niet zonder gewenning of een stevige portie zenuwen.
Beangstigend vind ik het tegelijk. Want wat als het een verpakte schreeuw om aandacht is, iets exhibitionistisch, een vorm van zelfbeklag? Hoe zou een zieke zich voelen bij het bezoek van iemand die vooral zichzelf graag hoort praten?

Beangstigend ook op een andere manier: omdat ik me groen voel bij deze verhalen van mensen die aan het ziekbed stonden van hun geliefde, of er zelf hebben ingelegen. Ik voel me een beetje een indringer, een pottenkijker. Hier zit ik met mijn luisterbereidheid en vermoeden van emphatisch vermogen, met mijn persoonlijke ervaringen rond afscheid en verdriet. Maar heb ik daarmee voldoende te bieden aan een kankerpatiënt of zijn naaste? Heb ik het recht te geloven dat ik hoop, licht en troost zou kunnen brengen, gewoon door wie ik geworden ben?

6 uurtjes worskhop – inclusief middagpauze dan nog –  ik dacht dat het een makkie ging worden. Maar die uren reflecteren en praten hebben hun doel niet gemist, ik ben – op z’n zachtst gezegd – een beetje van mijn melk.

Wat ook te maken heeft met m’n verjaardag die eraan komt. Mijn dag! De hoop vertroeteld te zullen worden, de vrees dat de dag als een doordeweekse zal voorbijgaan, wat eigenlijk ook prima is. De ontgoocheling op voorhand, en bovenal ontgoocheld in mezelf. Zie mij plat hunkeren naar mijn persoonlijke portie aandacht …